In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 oktober 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 januari 2013, nr. 12/3057 WWB. De Centrale Raad had eerder een uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Rechtbank te ’s-Gravenhage (nr. AWB 11/8703) betreffende een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden, dat betrekking had op de Wet werk en bijstand. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld en daarbij verschillende klachten aangevoerd. Het College heeft hierop een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de klachten van belanghebbende niet gegrond acht.
Daarnaast heeft de Hoge Raad overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in stand blijft. Het arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, en de waarnemend griffier F. Treuren.