Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
15 oktober 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, gedateerd 24 november 2011, met nummer 23/005317-09. De verdachte, geboren in 1983, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. E.A.A. Charry, te Amsterdam. In de schriftuur zijn middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht en daar deel van uitmaken. De waarnemend Advocaat-Generaal, J. Wortel, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de argumenten van de verdachte niet overtuigend genoeg vond om het eerdere oordeel van het Gerechtshof te herzien.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2013 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij ook de waarnemend griffier S.C. Rusche aanwezig was.