In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2013 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 januari 2013. Het hoger beroep van belanghebbende betrof een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2005. Belanghebbende heeft een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, maar na het verstrijken van de cassatietermijn heeft hij nog een geschrift ingediend, wat niet mogelijk is volgens de wet. De Hoge Raad heeft dit stuk daarom niet in overweging genomen.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft volgens artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie geen nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.
In de beslissing verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens wordt vermeld dat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 118 door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende zal worden teruggegeven. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.