ECLI:NL:HR:2013:940

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2013
Publicatiedatum
14 oktober 2013
Zaaknummer
13/00458
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake inkomstenbelasting 2004

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof van 10 januari 2013, die betrekking had op de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2004. De belanghebbende voerde verschillende klachten aan tegen de uitspraak van het Hof, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift indiende. Na het verstrijken van de cassatietermijn diende de belanghebbende nog een geschrift in, maar de Hoge Raad oordeelde dat de wet hiervoor geen mogelijkheid biedt en sloeg dit stuk daarom niet in acht.

De Hoge Raad beoordeelde de klachten van de belanghebbende en concludeerde dat deze niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd vastgesteld dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Wat betreft de proceskosten oordeelde de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uiteindelijke beslissing van de Hoge Raad was dat het beroep in cassatie ongegrond werd verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Tevens werd bepaald dat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 118 door de Griffier van de Hoge Raad aan de belanghebbende zou worden teruggegeven. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 oktober 2013.

Uitspraak

11 oktober 2013
nr. 13/00458
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 10 januari 2013, nr. 11/00904, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 10/5521) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2004 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Na het verstrijken van de cassatietermijn heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Daartoe biedt de wet evenwel niet de mogelijkheid. De Hoge Raad slaat op dat stuk daarom geen acht.

2.Beoordeling van de klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2013.
Het door belanghebbende als griffierecht betaalde bedrag van € 118 wordt door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.