ECLI:NL:HR:2013:934

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2013
Publicatiedatum
14 oktober 2013
Zaaknummer
11/05102
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake fiscale eenheid en omzetbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende, een fiscale eenheid bestaande uit Holding [X] B.V. en [A] B.V., tegen een uitspraak van de Rechtbank te Arnhem. De Rechtbank had eerder een beschikking van de Inspecteur, waarin het verzoek om de belanghebbende en [A] B.V. als één ondernemer aan te merken werd afgewezen, bevestigd. De Inspecteur had deze beschikking op 15 september 2010 gegeven, en het daartegen gemaakte bezwaar was door de Inspecteur afgewezen. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

Belanghebbende heeft cassatie ingesteld en daarbij één middel voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het slaagt op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest met nummer 11/05105. Hierdoor kon de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven en heeft de Hoge Raad de zaak zelf afgedaan.

In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank en de beschikking van de Inspecteur vernietigd, en gelast dat de Staat aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt. Tevens is de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, en de Inspecteur in de kosten van het geding voor de Rechtbank. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en de raadsheren van de Hoge Raad.

Uitspraak

11 oktober 2013
nr. 11/05102
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
fiscale eenheid Holding [X] B.V. c.s.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank te Arnhemvan 13 oktober 2011, nr. 10/3868, betreffende een beschikking inzake omzetbelasting.

1.Het geding in feitelijke instantie

Bij beschikking van 15 september 2010 heeft de Inspecteur een verzoek afgewezen om belanghebbende en [A] B.V. aan te merken als één ondernemer in de zin van artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Het tegen deze beschikking gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur afgewezen.
De Rechtbank heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

2.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld en daarbij één middel voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3.Beoordeling van het middel

3.1.
Het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 11/05105 uitgesproken arrest van de Hoge Raad.
3.2.
Gelet op het hiervoor overwogene kan de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor de Rechtbank. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 11/05105 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van de Inspecteur alsmede de beschikking van 15 september 2010,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 454, alsmede het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 298, derhalve in totaal € 752,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 3186 derhalve € 1593, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1416, derhalve € 708,voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, E.N. Punt, R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2013.