ECLI:NL:HR:2013:919

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2013
Publicatiedatum
14 oktober 2013
Zaaknummer
13/00461
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake inkomstenbelasting 2006

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, die op 10 januari 2013 was gewezen in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Haarlem. De zaak betrof de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2006.

De belanghebbende voerde verschillende klachten aan tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in, waarop de belanghebbende een conclusie van repliek indiende. Na het verstrijken van de cassatietermijn diende de belanghebbende nog een geschrift in, maar de Hoge Raad oordeelde dat de wet niet toestaat dat dit stuk in de procedure wordt meegenomen.

De Hoge Raad beoordeelde de klachten van de belanghebbende en concludeerde dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

In de beslissing verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd bepaald dat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 118 door de Griffier van de Hoge Raad aan de belanghebbende zou worden teruggegeven. Deze uitspraak werd gedaan door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en R.J. Koopman, en werd openbaar uitgesproken op 11 oktober 2013.

Uitspraak

11 oktober 2013
nr. 13/00461
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 10 januari 2013, nr. 11/00902, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 10/5519) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2006 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Na het verstrijken van de cassatietermijn heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Daartoe biedt de wet evenwel niet de mogelijkheid. De Hoge Raad slaat op dat stuk daarom geen acht.

2.Beoordeling van de klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2013.
Het door belanghebbende als griffierecht betaalde bedrag van € 118 wordt door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.