ECLI:NL:HR:2013:906

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
12/04213 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de Meststoffenwet en pluimveerechten met betrekking tot individuele rechten van de verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, die een pluimveebedrijf exploiteerde, had geen pluimveerechten en werd beschuldigd van het opzettelijk houden van een groter aantal kippen dan toegestaan. De verdachte had gedurende jaren geen kennis genomen van de relevante wetgeving en meldingsplichten, wat leidde tot de inbreuk op de Meststoffenwet. De verdediging voerde aan dat de Meststoffenwet in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, omdat deze wet een onredelijke last voor de verdachte oplegde. De Hoge Raad herhaalde eerdere uitspraken en oordeelde dat de inbreuk op de rechten van de verdachte niet het gevolg was van de wet zelf, maar van zijn eigen nalatigheid om te voldoen aan de wettelijke verplichtingen. De Hoge Raad concludeerde dat er geen sprake was van een 'individual and excessive burden' en dat de overheid de Meststoffenwet rechtmatig kon handhaven. Het beroep van de verdachte werd verworpen, en de Hoge Raad bevestigde de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

8 oktober 2013
Strafkamer
nr. 12/04213 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 7 februari 2012, nummer 21/000636-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J. Paalman, advocaat te Almelo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte niet de Meststoffenwet buiten toepassing heeft gelaten wegens strijd met art. 1, tweede lid, Eerste Protocol bij het EVRM (verder: EP).
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij te Haaften, gemeente Neerijnen, opzettelijk, op een bedrijf (met het BRS-nummer [001]) gemiddeld in het kalenderjaar 2006 en het kalenderjaar 2007 een groter aantal kippen (respectievelijk 19.841 pluimveeeenheden en 19.335 pluimveeeenheden) dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht (te weten 0 pluimveeeenheden) heeft gehouden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 46436 gedateerd 27 augustus 2008, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 30 oktober 2007 en 19 november 2007 bevonden wij ons bij de woning op het bedrijf van [verdachte] aan de [a-straat 1] te Haaften. Aldaar troffen wij een persoon aan die zich aan ons voorstelde als [verdachte].
Tijdens de controle op de gebruiksnormen 2006 zagen wij dat er in 2006 een overschrijding had plaatsgevonden van de pluimveerechten. Wij zagen op de veesaldokaart van het jaar 2006 dat er gemiddeld 41.336 vleeskuikens gehouden waren, wat overeenkomt met 19.841 pluimveeeenheden (PE). Wij zagen in de gegevens, verstrekt door de Dienst Regelingen, dat het bedrijf voor de jaren 2006 en 2007 over geen enkel pluimveerecht beschikte.
Op 15 mei 2008 heeft er een vervolgbezoek plaatsgevonden bij [verdachte]. Wij hebben de veesaldokaart 2007 ingezien. In het jaar 2007 zijn 40.282 vleeskuikens gehouden. Aan de hand van het gemiddeld aantal gehouden dieren heb ik berekend dat deze hoeveelheden een overschrijding betekent van het aantal geregistreerde pluimveerechten. Het pluimveerecht is in 2007 met 19.335 PE overschreden.
Verdachte [verdachte] beschikte niet over pluimveerechten dat recht gaf op het houden van vleeskuikens.
Volgens de door Dienst Regelingen ter beschikking gestelde gegevens is gebleken dat het onderstaande bedrijf is gerelateerd aan verdachte [verdachte]:
Naam: [verdachte]
BRS-nummer: [001]
Locatie bedrijf: [a-straat 1] Haaften, gemeente Neerijnen.
Verdachte [verdachte] verklaarde op 5 december 2007 zakelijk weergegeven het navolgende:
'Dat in 2001 de pluimveerechten in het leven zijn geroepen gebaseerd op de jaren 1995, 1996 en 1997 is mij ontgaan. Dienst Regelingen heeft over deze jaren geen informatie gehad. Wel heb ik vleeskuikens gehouden.'
2. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige economische kamer van de rechtbank Arnhem van 27 januari 2011, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Zoals het in de tenlastelegging staat, klopt het. De omzetting van mestproductierechten naar pluimveerechten is niet gebeurd. Het is misgegaan vanaf ongeveer 1991. Alle brieven van de overheid legde ik ongeopend in de kast. In 2001 kwam er een nieuw stelsel, waarvoor ik opnieuw alle gegevens moest invullen. Dat is niet gebeurd."
2.3.
Het bestreden arrest houdt met betrekking tot de strafbaarheid van het bewezenverklaarde het volgende in:
"De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de invoering van het stelsel van pluimveerechten niet voldoet aan het 'fair balance' vereiste als bedoeld in artikel 1, lid 2, van het Eerste Protocol bij het EVRM.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld aan te voeren dat de Meststoffenwet jegens verdachte onverbindend is, dat het bewezenverklaarde derhalve geen strafbaar feit oplevert en verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wordt het volgende opgemerkt.
Artikel 1, tweede lid, van het Eerste Protocol bij het EVRM bepaalt dat een onder dit lid vallende inbreuk op het recht op ongestoord genot van eigendom slechts is toegestaan wanneer er een redelijke mate van evenredigheid ('fair balance') is tussen het algemeen belang enerzijds en de bescherming van individuele rechten anderzijds. Aan het vereiste van een
'fair balance' is niet voldaan indien er sprake is van een individuele buitensporige last ('individual and excessive burden') voor de betrokken personen.
Van belang is hier het arrest van de civiele kamer van Hoge Raad d.d. 16 november 2001, LJN AD 5493 (NJ 2002, 469). Daarbij ging het om varkenshouders die ingevolge de Wet verplaatsing mestproductierechten en de Wet herstructurering varkenshouderij met vergelijkbare omvangrijke ingrepen in de bedrijfsvoering werden geconfronteerd.
Het hof stelt vast dat het er op grond van dat arrest en het vervolg daarop (Hof Arnhem, 17 november 2009, LJN BK3304) voor moet worden gehouden dat er géén sprake is van een manco in de in gevallen als dit bestaande rechtsbescherming.(Zie ook HR 14 november 2008, LJN BF1881). De regelingen waarom het hier gaat, leveren in hun consequenties voor verdachte géén 'individual and excessive burden' op die disproportioneel is en waarvan de regelgever de gevolgen niet zonder compensatie bij de veehouders in kwestie zoals verdachte (die in het geheel geen opgave heeft gedaan van het in de referentiejaren gehouden aantal vleeskuikens en heeft nagelaten in een later stadium een beroep op een hardheidsclausule te doen) had mogen laten. Mutatis mutandis levert dat voor deze strafzaak op dat de overheid die regelgeving zonodig met hantering van het strafrecht mag handhaven. Er is dan ook geen grond om de Meststoffenwet ten aanzien van verdachte op deze grond buiten toepassing te kan in dit geval laten."
2.4.
De voor de beoordeling van het middel relevante wetgeving is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.4. Kort samengevat en voor zover hier van belang komt die wetgeving op het volgende neer. Met ingang van 1 januari 2006 is het bestaande stelsel van de voor het houden van pluimvee benodigde mestproductierechten vervangen door een stelsel van pluimveerechten. De op een bedrijf rustende pluimveerechten zijn bepalend voor het aantal op dat bedrijf toegestane kippen (art. 20 (oud) Meststoffenwet). Het pluimveerecht wordt uitgedrukt in kilogrammen fosfaat (art. 23, tweede lid, Meststoffenwet), zoals dat tot 1 januari 2006 het geval was met het mestproductierecht. Voor de bepaling van de omvang van het pluimveerecht geldt 1997 als referentiejaar, dan wel ter keuze van de belanghebbende 1995 of 1996 (art. 58g, tweede lid, (oud) Meststoffenwet). Dat pluimveerecht komt overeen met de in het referentiejaar op het bedrijf geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen afkomstig van de kippen (art. 58h, eerste lid, (oud) Meststoffenwet). Voor de vaststelling van de omvang van dat pluimveerecht diende de belanghebbende uiterlijk zes weken na 1 januari 2001 aan het Bureau Heffingen de referentiehoeveelheid meststoffen op zijn bedrijf in het door hem gekozen referentiejaar te melden (art. 58n, eerste lid, (oud) Meststoffenwet).
2.5.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet de zojuist bedoelde melding aan het Bureau Heffingen heeft gedaan, zodat hij geen aanspraak kan maken op enig pluimveerecht. Ter zitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij vanaf ongeveer 1991 alle brieven van de overheid ongeopend in de kast heeft gelegd.
2.6.
In het middel wordt een beroep gedaan op art. 1 EP. Die bepaling luidt:
"Article 1 - Protection of property
Every natural or legal person is entitled to the peaceful enjoyment of his possessions. No one shall be deprived of his possessions except in the public interest and subject to the conditions provided for by law and by the general principles of international law.
The preceding provisions shall not, however, in any way impair the right of a State to enforce such laws as it deems necessary to control the use of property in accordance with the general interest or to secure the payment of taxes or other contributions or penalties."
2.7.1.
Zoals de Hoge Raad - met verwijzing naar rechtspraak van het EHRM - heeft overwogen in zijn arrest van 16 november 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AD5493, NJ 2002/469, rov. 6.2.2) moet uit het verband tussen het tweede lid en de overige bepalingen van art. 1 EP, en meer in het bijzonder het beginsel dat ten grondslag ligt aan de eerste volzin daarvan, worden afgeleid dat een onder dat lid vallende inbreuk op het recht op ongestoord genot van eigendom slechts is toegestaan, wanneer er een 'fair balance' is getroffen tussen het algemeen belang enerzijds en de bescherming van individuele rechten anderzijds. Dit vereist het bestaan van een redelijke mate van evenredigheid tussen de gebruikte middelen en het doel dat ermee wordt nagestreefd. Aan het vereiste van een 'fair balance' is niet voldaan, indien er sprake is van een 'individual and excessive burden', een individuele en buitensporige last, voor de betrokken persoon.
2.7.2.
Voorts geldt dat niet het Bureau Heffingen de referentiehoeveelheid meststoffen vaststelt die van belang is voor de omvang van het pluimveerecht, maar dat de omvang van dat recht afhankelijk is van de eigen opgave van die hoeveelheid door de producent (vgl. HR 1 oktober 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2975, NJ 1999/769).
2.8.
Het middel berust op de stelling dat de uit de (wijziging van de) Meststoffenwet voortvloeiende omstandigheid dat de verdachte geen aanspraak kon maken op enig pluimveerecht, moet worden aangemerkt als een 'individual and excessive burden' in de hiervoor bedoelde zin. Deze stelling is onjuist, nu de in het middel bedoelde inbreuk op de individuele rechten van de verdachte niet een gevolg is van de (wijziging van de) Meststoffenwet, maar van de voor rekening van de verdachte komende omstandigheid dat hij gedurende vele jaren zijn pluimveebedrijf uitoefende zonder kennis te nemen van de inhoud van de op grond van die bedrijfsuitoefening aan hem gerichte brieven van de overheid en zonder de met die uitoefening samenhangende meldingsplichten na te komen.
2.9.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 oktober 2013.