Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
8 oktober 2013.
Hoge Raad
Op 8 oktober 2013 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 11/04271 P. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die niet-ontvankelijk werd verklaard. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die eerder door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch was behandeld. De uitspraak van het hof dateert van 13 september 2011 en heeft nummer 20/002570-10.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd dat de betrokkene niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beroep, omdat er geen middelen van cassatie zijn ingediend. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, wat in strijd is met de voorschriften van artikel 437, tweede lid, in verbinding met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering.
Hierdoor kon de Hoge Raad de betrokkene niet in het beroep ontvangen. De uitspraak werd gedaan door vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting. Dit arrest is een belangrijke bevestiging van de noodzaak om tijdig en correct te procederen in cassatiezaken.