In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank van 18 maart 2013, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Haarlem van 29 november 2012 werd behandeld. Deze eerdere uitspraak betrof de huurtoeslag van belanghebbende. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de wet geen mogelijkheid biedt om in cassatie te gaan tegen een uitspraak die is gedaan op verzet tegen een besluit ingevolge de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR). Dit betekent dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is, ongeacht de vermelding in de brief van de griffier van de Rechtbank waarin werd gesuggereerd dat belanghebbende in cassatie kon gaan. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheren.