Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Amsterdamvan 20 februari 2013, nr. AWB 12/2280, betreffende een aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde aanslag in de waterschapsbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam. Het beroep in cassatie was gericht tegen een beslissing van de rechtbank met betrekking tot een opgelegde aanslag in de waterschapsbelasting voor het jaar 2010. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar gedaan en is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.