In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een belanghebbende uit Marokko tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft besluiten die zijn genomen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam van 25 oktober 2011, waarin de rechtbank zich had uitgesproken over de besluiten van de Sociale Verzekeringsbank. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de belanghebbende klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar gedaan en is ondertekend door de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, met A.I. Boussak-Leeksma als waarnemend griffier.