ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7061

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/7189 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op tweevoudige kinderbijslag voor kinderen van appellant die in Marokko wonen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van tweevoudige kinderbijslag aan appellant, die in Marokko woont. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin was geoordeeld dat hij geen recht had op tweevoudige kinderbijslag voor zijn dochters, [naam dochter A] en [naam dochter B.]. De rechtbank had geoordeeld dat appellant niet had aangetoond dat hij zijn dochters grotendeels, dat wil zeggen voor ten minste € 1.081,- per kwartaal per kind, had onderhouden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank. Uit het onderzoek dat in 2009 door de Sociale verzekeringsbank (Svb) was uitgevoerd, bleek dat de dochters van appellant in dat schooljaar uitwonend waren en samenwoonden met hun oudere zus, die als voogdes was aangesteld. Appellant had slechts een beperkt bedrag van ongeveer 4.000,- Dh (ongeveer € 360,-) per maand aan zijn zus gestuurd voor het levensonderhoud van zijn dochters, wat niet voldeed aan de vereiste onderhoudsbijdrage.

De Raad overwoog dat volgens de wet een verzekerde een kind grotendeels onderhoudt indien hij een bijdrage levert van meer dan € 1.081,- per kwartaal. Aangezien appellant niet kon aantonen dat hij aan deze voorwaarde voldeed, werd zijn verzoek om tweevoudige kinderbijslag afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van voldoende financiële ondersteuning voor de toekenning van kinderbijslag.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en de Svb had een verweerschrift ingediend. Appellant was niet verschenen ter zitting, waar de Svb werd vertegenwoordigd door J.Y. van den Berg. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/7189 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
25 oktober 2011, 10/641 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant], te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 12 april 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2013. Appellant is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant woont in Marokko. Zijn dochters [naam dochter A], geboren op [in] 1992, en [naam dochter B.], geboren [in] 1994, volgden gedurende het schooljaar 2008/2009 onderwijs op het lyceum Zerktouni te [woonplaats]. De Svb heeft in 2009 een onderzoek laten verrichten in Marokko naar het gevolgde onderwijs en naar de woonsituatie van deze kinderen. Uit het op 10 augustus 2009 afgeronde verslag van het onderzoek blijkt dat [naam dochter A] en [naam dochter B.] in het schooljaar 2008/2009 uitwonend waren in verband met het volgen van onderwijs. Zij woonden toen samen met hun oudere zus [naam zus] in een woning in [woonplaats]. [naam zus] is aangeduid als voogdes over [naam dochter A] en [naam dochter B.] en appellant stuurde maandelijks een bedrag van ongeveer 4.000,- Dh (ongeveer € 360,-) aan [naam zus] voor het levensonderhoud van zijn drie dochters.
1.2. Bij besluit van 15 januari 2010 (bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluiten van
16 september 2009 gehandhaafd, waarbij aan appellant vanaf het vierde kwartaal van 2008 enkelvoudige kinderbijslag is toegekend voor [naam dochter A] en [naam dochter B.]. Daartoe is overwogen dat appellant niet heeft aangetoond dat hij [naam dochter A] en [naam dochter B.] toen grotendeels, dat wil zeggen voor ten minste € 1.081,- per kwartaal per kind, heeft onderhouden.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat [naam dochter A] en [naam dochter B.] uitwonend zijn in verband met het volgen van onderwijs en dat hij recht heeft op tweevoudige kinderbijslag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven dat appellant vanaf het vierde kwartaal van 2008 geen recht heeft op tweevoudige kinderbijslag voor [naam dochter A] en [naam dochter B.], omdat hij beide kinderen toen niet grotendeels heeft onderhouden. Ingevolge artikel 7, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet kan recht bestaan op tweevoudige kinderbijslag voor een kind als een verzekerde dat kind grotendeels onderhoudt en voldaan is aan enkele nadere voorwaarden.
4.2. In artikel 6, aanhef en onder b, van het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag van 21 september 1995(Besluit) is bepaald dat een verzekerde een kind dat jonger is dan 16 jaar en dat door of in verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding niet tot zijn huishouden behoort, grotendeels onderhoudt indien het inkomen van dat kind niet meer dan
€ 1.081,- per kwartaal bedraagt en de verzekerde een bijdrage in het onderhoud levert van meer dan € 1.081,- per kwartaal. [naam dochter B.] was gedurende de in geschil zijnde kwartalen jonger dan 16 jaar. Appellant heeft niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hij [naam dochter B.] toen grotendeels heeft onderhouden. Hij heeft slechts één bewijsstuk van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van zijn kinderen overgelegd. Voorts zijn de door appellant gestelde betalingen ten behoeve van zijn kinderen ook onvoldoende om aan de hiervoor genoemde onderhoudsvoorwaarde te kunnen voldoen. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant geen recht heeft op tweevoudige kinderbijslag voor [naam dochter B.] vanaf het vierde kwartaal van 2008.
4.3. Voorts is in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit bepaald dat een verzekerde een kind grotendeels kan onderhouden indien het kind niet tot zijn huishouden behoort en het wel tot het huishouden van een ander behoort. In het vierde lid van dit artikel is verder bepaald dat een verzekerde een kind bedoeld in het eerste lid grotendeels onderhoudt indien hij een bijdrage levert in het onderhoud van het kind van meer dan € 1.081,- per kwartaal. Uit de gedingstukken blijkt dat [naam dochter A] gedurende de in geschil zijnde kwartalen behoorde tot het huishouden van haar zus [naam zus], die door hun vader als de verzorgster van [naam dochter A] en [naam dochter B.] was aangemerkt en die kennelijk tevens voogdes over hen was. Dit betekent dat appellant ook ten aanzien van [naam dochter A] slechts recht heeft op tweevoudige kinderbijslag indien hij kan aantonen dat hij haar toen grotendeels heeft onderhouden. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen, moet geconstateerd worden dat appellant niet aan deze voorwaarde heeft voldaan. Dit betekent dat de rechtbank ook ten aanzien van [naam dochter A] terecht heeft geoordeeld dat appellant geen recht heeft op tweevoudige kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2008.
4.4. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2013.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) D. Heeremans
GdJ