ECLI:NL:HR:2013:844

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2013
Publicatiedatum
3 oktober 2013
Zaaknummer
12/00346
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen in belastingzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van zowel de belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting over de jaren 1990 tot en met 2000, alsook de daarbij opgelegde boetes en beschikkingen inzake heffingsrente. De belanghebbende heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld, en beide partijen hebben verweerschriften ingediend. De Staatssecretaris trok op 25 maart 2013 het tweede middel van zijn beroep in cassatie in.

De Hoge Raad beoordeelt de klachten van de belanghebbende in het principale en incidentele beroep en concludeert dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad gaat vervolgens in op het door de Staatssecretaris voorgestelde middel, dat betrekking heeft op de navorderingsaanslagen en boeten in het kader van het Rekeningenproject. De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het Hof blijk geeft van miskenning van eerder overwogen recht in een ander arrest, waardoor het middel in zoverre slaagt.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof uitsluitend wat betreft de boete inzake de vermogensbelasting over het jaar 2000 en verwijst de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat het principale en incidentele beroep van de belanghebbende ongegrond wordt verklaard, terwijl het beroep van de Staatssecretaris gegrond wordt verklaard.

Uitspraak

11 oktober 2013
nr. 12/00346
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de
Staatsecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Hertogenboschvan 9 december 2011, nr. 04/01611, betreffende de aan belanghebbende over de jaren 1990 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de over de jaren 1991 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB), de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft het incidentele beroep beantwoord.
Belanghebbende heeft zowel in het principale beroep als in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.
Bij brief van 25 maart 2013 heeft de Staatssecretaris het tweede middel van zijn beroep in cassatie ingetrokken.

2.Beoordeling van de door belanghebbende aangevoerde klachten

De door belanghebbende in het principale beroep in cassatie en in het incidentele beroep in cassatie aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel

3.1.
De bestreden navorderingsaanslagen, boeten en verhogingen, en beschikkingen inzake heffingsrente houden verband met het zogenoemde Rekeningenproject.
3.2. ’
s Hofs uitspraak geeft wat betreft de beoordeling van de boete inzake de VB over het jaar 2000 blijk van miskenning van hetgeen is overwogen in onderdeel 3.6 van het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2013, nr. 11/04152, ECLI:NL:HR:2013:63, BNB 2013/207. Het middel slaagt derhalve in zoverre.
3.3.
Het middel kan voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Slotsom

Gelet op het hiervoor in onderdeel 3.2 overwogene, kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Wat betreft de boetebeschikking inzake de VB over het jaar 2000 dient verwijzing te volgen. Het verwijzingshof dient te beoordelen (i) of de Inspecteur voor deze boete het bewijs heeft geleverd dat belanghebbende het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan, en (ii) (indien het verwijzingshof van oordeel is dat dit bewijs is geleverd) of de opgelegde boete gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor het begane vergrijp is.

5.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart zowel het principale als het incidentele beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond,
verklaart het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof uitsluitend wat betreft de boete inzake de VB over het jaar 2000, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2013.