De Hoge Raad:
verklaart het principale beroep in cassatie van belanghebbende gegrond,
verklaart het incidentele beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof wat betreft de verhogingen ter zake van de IB/PVV 1990 tot en met 1992 en VB 1991 tot en met 1993,
vernietigt de daarop betrekking hebbende uitspraken van de Inspecteur,
scheldt de verhogingen ter zake van de IB/PVV 1990 tot en met 1992 en VB 1991 tot en met 1993 kwijt,
vernietigt de uitspraak van het Hof voor het overige uitsluitend wat betreft de belastingaanslagen inzake de VB over de jaren 1994 tot en met 2000,
vernietigt de uitspraken van de Inspecteur in zoverre,
vermindert die belastingaanslagen tot aanslagen naar een belastbare som van:
- voor het jaar 1994: ƒ 277.000,
- voor het jaar 1995: ƒ 237.000,
- voor het jaar 1996: ƒ 240.000,
- voor het jaar 1997: ƒ 286.000,
- voor het jaar 1998: ƒ 303.000,
- voor het jaar 1999: ƒ 356.000,
- voor het jaar 2000: ƒ 254.000,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 115, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1888 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.