Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
1 oktober 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, gedateerd 17 augustus 2012, met nummer 22/002987-11. De verdachte, geboren in 1958, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. J.H.E. Wanrooij. In de schriftelijke indiening zijn middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal, E.J. Hofstee, heeft in zijn schriftelijke standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk kan worden verklaard op basis van artikel 80a RO. De raadsman heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de Advocaat-Generaal in een aanvullende conclusie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel behoeft, in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, RO, geen verdere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Op 1 oktober 2013 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.