In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de erfgenamen van [A] tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003, die was vastgesteld ten name van J. Veldman. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. De Rechtbank te Leeuwarden heeft het beroep van belanghebbenden gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. Hierop heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank heeft vernietigd en het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond verklaard.
Belanghebbenden hebben vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij zij drie middelen hebben voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbenden een conclusie van repliek hebben ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en is openbaar uitgesproken op 27 september 2013.