Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 14 december 2012, nr. 12/03497, ECLI:NL:HR:2012:BY6248.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door de belanghebbende, die in dit geval niet ontvankelijk werd verklaard. De aanleiding voor het verzoek tot herziening was een arrest van de Hoge Raad van 14 december 2012, waarin eerder een beslissing was genomen in een belastingrechtelijke kwestie.
De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende op 6 mei 2013 per aangetekende brief geïnformeerd over de verplichting tot het betalen van griffierecht voor het verzoek tot herziening. De belanghebbende kreeg een termijn van vier weken om dit griffierecht te voldoen, maar heeft dit niet gedaan. Op 4 juni 2013 werd de belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om de redenen voor de termijnoverschrijding mee te delen. De door de belanghebbende aangevoerde redenen werden door de Hoge Raad niet als voldoende beschouwd om het verzuim te rechtvaardigen.
Op basis van artikel 8:41, lid 2, tweede volzin, in verbinding met artikel 8:88, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), werd het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig voldoen aan proceskosten en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen in het kader van herzieningsprocedures.