Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het achtste middel
4.Beoordeling van de overige middelen
5.Beslissing
10 september 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 15 maart 2011 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1983, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De advocaat van de verdachte, mr. J.H.D. van Onna, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Hof voor herbehandeling van het hoger beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de relevante overwegingen uit een eerder arrest herhaald en vastgesteld dat het Hof de bewezenverklaring heeft gebaseerd op de bewijsmiddelen die in de aanvulling zijn vermeld, in samenhang met de feiten en omstandigheden die het Hof in zijn arrest heeft genoemd. Het eerste middel, dat stelt dat de uitspraak niet voldoet aan de eisen van artikel 359 Sv, werd verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat een klacht over de aanvulling met bewijsmiddelen niet tot cassatie kan leiden, omdat de verdachte onvoldoende belang heeft bij deze klacht.
Daarnaast werd het achtste middel beoordeeld, dat klaagde over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, is overschreden, aangezien er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 21 maanden naar 19 maanden.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. Het beroep werd voor het overige verworpen. De uitspraak is gedaan op 10 september 2013 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.