ECLI:NL:HR:2013:684

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 2013
Publicatiedatum
11 september 2013
Zaaknummer
11/02586
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen arrest Gerechtshof Arnhem inzake overschrijding redelijke termijn en bewijswaardering

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 15 maart 2011 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1983, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De advocaat van de verdachte, mr. J.H.D. van Onna, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Hof voor herbehandeling van het hoger beroep.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de relevante overwegingen uit een eerder arrest herhaald en vastgesteld dat het Hof de bewezenverklaring heeft gebaseerd op de bewijsmiddelen die in de aanvulling zijn vermeld, in samenhang met de feiten en omstandigheden die het Hof in zijn arrest heeft genoemd. Het eerste middel, dat stelt dat de uitspraak niet voldoet aan de eisen van artikel 359 Sv, werd verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat een klacht over de aanvulling met bewijsmiddelen niet tot cassatie kan leiden, omdat de verdachte onvoldoende belang heeft bij deze klacht.

Daarnaast werd het achtste middel beoordeeld, dat klaagde over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, is overschreden, aangezien er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 21 maanden naar 19 maanden.

In de beslissing heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. Het beroep werd voor het overige verworpen. De uitspraak is gedaan op 10 september 2013 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

10 september 2013
Strafkamer
nr. 11/02586
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 15 maart 2011, nummer 21/000104-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.H.D. van Onna, advocaat te Oss, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bestreden uitspraak niet aan de in art. 359 Sv gestelde eisen voldoet omdat die uitspraak een volgens de zogenoemde Promiswerkwijze uitgewerkt arrest is, doch tevens moet worden aangemerkt als een verkort arrest als bedoeld in art. 365a Sv.
2.2.
Bij beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat een klacht die uitsluitend inhoudt dat ten onrechte een aanvulling met bewijsmiddelen als bedoeld in art. 365a Sv is opgesteld en bij de gedingstukken is gevoegd, niet tot cassatie kan leiden omdat de verdachte bij die klacht onvoldoende in rechte te respecteren belang heeft (vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0863, NJ 2013/144).
Klaarblijkelijk heeft het Hof de bewezenverklaring doen steunen op de inhoud van de bewijsmiddelen die zijn vermeld in de aanvulling als bedoeld in art. 365a Sv, en heeft het gewaardeerd in samenhang met de feiten en omstandigheden die het Hof in zijn arrest heeft genoemd, met vindplaatsen in de processtukken. Daarop stuit het middel af.

3.Beoordeling van het achtste middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 21 maanden.

4.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 19 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op
10 september 2013.