Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
10 september 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 8 februari 2011. De verdachte, geboren in 1970, was in hoger beroep veroordeeld tot een geldboete van € 2.500,- subsidiair 35 dagen hechtenis. De advocaat van de verdachte, mr. M.W. Rijkhold Meesters, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de straf en tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Echter, de Hoge Raad heeft ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit heeft geleid tot de beslissing om de geldboete te verminderen van € 2.500,- naar € 2.250,- en de duur van de vervangende hechtenis van 35 dagen naar 31 dagen te verlagen. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete en de duur van de vervangende hechtenis. Het beroep is voor het overige verworpen.
De uitspraak is gedaan op 10 september 2013 door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.