Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
2 juli 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, dat op 20 maart 2012 uitspraak deed in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1985. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse. De advocaat heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de cassatiegronden niet voldoende zijn om het arrest van het hof te vernietigen.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad van oordeel is dat de zaak niet voldoende juridische vragen oproept die een nadere behandeling vereisen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen op 2 juli 2013. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij ook de waarnemend griffier J.D.M. Hart aanwezig was.