Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
28 juni 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.P.A. Pohlkamp. De zaak betreft de tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, zoals geregeld in artikel 80a lid 1 van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage en het gerechtshof Den Haag, die de basis vormden voor het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is genomen op basis van het standpunt van de Advocaat-Generaal J. Wuisman, die stelde dat verzoekster onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door verzoekster waren ingediend, geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. Dit oordeel was gebaseerd op de overweging dat de aangevoerde klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie konden leiden, zoals ook werd aangegeven door de Procureur-Generaal.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van het hebben van voldoende belang bij het instellen van een cassatieberoep. De beslissing om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, is een belangrijke uitspraak in het kader van het insolventierecht en de toepassing van de WSNP. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth, en de betrokken rechters hebben bijgedragen aan de uiteindelijke beslissing.