ECLI:NL:HR:2013:53

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
13/01697
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.P.A. Pohlkamp. De zaak betreft de tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, zoals geregeld in artikel 80a lid 1 van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage en het gerechtshof Den Haag, die de basis vormden voor het cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is genomen op basis van het standpunt van de Advocaat-Generaal J. Wuisman, die stelde dat verzoekster onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door verzoekster waren ingediend, geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. Dit oordeel was gebaseerd op de overweging dat de aangevoerde klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie konden leiden, zoals ook werd aangegeven door de Procureur-Generaal.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van het hebben van voldoende belang bij het instellen van een cassatieberoep. De beslissing om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, is een belangrijke uitspraak in het kader van het insolventierecht en de toepassing van de WSNP. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth, en de betrokken rechters hebben bijgedragen aan de uiteindelijke beslissing.

Uitspraak

28 juni 2013
Eerste Kamer
nr. 13/01697
RM/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. R.P.A. Pohlkamp.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
het vonnis in de zaak 11/52 R van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 juli 2012;
het arrest in de zaak 200.110.202/01 van het gerechtshof Den Haag van 28 maart 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het
cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2.2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gegeven door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
28 juni 2013.