Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
20 augustus 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 29 augustus 2011 uitspraak deed in de strafzaak met nummer 24/000226-11. De verdachte, geboren in 1970, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaten, mr. B.P. de Boer en mr. M. van Delft. In de schriftelijke indiening is een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht. De Advocaat-Generaal, G. Knigge, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop mr. B.P. de Boer schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), er geen nadere motivering nodig is, omdat het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 20 augustus 2013 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg.