Uitspraak
Stichting [X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 1 maart 2012, nr. 11/00447, betreffende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 augustus 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen. De belanghebbende, een stichting, had beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag die was opgelegd over het tijdvak van 1 december 2009 tot en met 31 december 2009. De Rechtbank te Haarlem had het beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd. De Inspecteur ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigde en het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de argumenten van de belanghebbende en de Staatssecretaris van Financiën. De Advocaat-Generaal had eerder geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de uitkeringen die de stichting aan de begunstigden had gedaan, moesten worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking, zoals bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964. Dit oordeel was niet onjuist en voldoende gemotiveerd.
Daarnaast werd de vraag behandeld of de uitkeringen onder de fondsenvrijstelling vielen. Het Hof had geoordeeld dat de bijdragen van de werknemers in de voorafgaande jaren zo gering waren dat deze geen wezenlijke betekenis hadden voor de fondsvorming. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de middelen van de belanghebbende faalden. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en legde geen proceskosten op.