In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 augustus 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, die domicilie had gekozen in Curaçao. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 februari 2013, met nummer AWB 12/1092 AWB, betreffende een beschikking die aan belanghebbende was gegeven voor het jaar 2008, zoals bedoeld in artikel 8a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de partij zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren R.J. Koopman en Th. Groeneveld, en is in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2013.