Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 29 januari 2013, nr. 12/00419, betreffende een aanslag in de parkeerbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 augustus 2013 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting die aan belanghebbende was opgelegd naar aanleiding van parkeren op 19 september 2011 te Nijmegen. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen de aanslag gehandhaafd. De Rechtbank te Arnhem heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar het Hof heeft deze uitspraak bevestigd in hoger beroep.
Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij verschillende klachten zijn aangevoerd. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen heeft een verweerschrift ingediend, en belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Hof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en is openbaar uitgesproken op 9 augustus 2013.