Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 8 januari 2013, nrs. 12/00306 tot en met 12/00308, betreffende aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 augustus 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Hof van 8 januari 2013, waarin de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2004 tot en met 2006 aan de orde waren. De aanslag voor het jaar 2004 was door de Inspecteur gehandhaafd na bezwaar, terwijl de aanslagen voor de jaren 2005 en 2006 waren verminderd. De Rechtbank te Arnhem had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, maar het Hof had deze uitspraak weer vernietigd en de aanslagen verder verminderd.
Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij twee middelen zijn voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, en belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. Dit was volgens de Hoge Raad niet nodig om verder te motiveren, aangezien de middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.