Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Hertogenboschvan 29 juni 2012, nr. 11/00595, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 augustus 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Het beroep betreft een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2006. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar de Inspecteur handhaafde deze. Vervolgens heeft de Rechtbank te Breda het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank heeft bevestigd.
In cassatie heeft belanghebbende een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de eerdere uitspraken van de Rechtbank en het Hof in stand blijven.