Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Hertogenboschvan 29 juni 2012, nr. 11/00594, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 augustus 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Het ging om een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2006, die na bezwaar door de Inspecteur was gehandhaafd. De Rechtbank te Breda had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld en verschillende klachten aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. Dit was volgens artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie niet verder te motiveren, omdat de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling opriepen. De Hoge Raad heeft ook geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.