Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
26 november 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, gedateerd 25 november 2011, met nummer 22/000685-11. De verdachte, geboren in 1961, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. W. Römelingh, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. Deze schriftuur is aan het arrest gehecht en maakt daar deel van uit. De waarnemend Advocaat-Generaal, N. Jörg, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat het cassatieberoep niet gegrond is.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat een middel niet behoeft te worden gemotiveerd als het niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad van mening is dat de zaak geen nieuwe juridische vragen oproept die relevant zijn voor de ontwikkeling van het recht.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 26 november 2013 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink. De uitspraak vond plaats in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en werd gedaan tijdens een openbare terechtzitting.