Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding
2.Het verdere verloop
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
20 december 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 13/02398. De zaak betreft de opeisbaarheid van een door de man aan de vrouw maandelijks te betalen alimentatiebedrag, dat was overeengekomen bij de echtscheiding. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a van de Rechtsvordering. De advocaat van de man heeft hierop gereageerd met een brief op 6 december 2013, waarin hij zijn standpunt toelichtte. De Hoge Raad heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de man geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de man klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, en heeft de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak, en openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth.