In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest van 12 juli 2013, dat betrekking had op een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en een boetebeschikking voor het jaar 2004. De belanghebbende had verzocht om herziening van het arrest, maar de Hoge Raad oordeelde dat het verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigde. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat het verzoekschrift geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatte die relevant waren voor de herziening, zoals vereist volgens artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad concludeerde dat het verzoek niet-ontvankelijk was en verklaarde dit in zijn beslissing. De uitspraak werd gedaan door raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.