In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door de belanghebbende naar aanleiding van een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij opgelegde boete voor het jaar 2005. Het eerdere arrest, waartegen herziening werd verzocht, dateert van 12 juli 2013 en had betrekking op dezelfde navorderingsaanslag, met nummer 12/04318 en ECLI:NL:HR:2013:34.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het verzoek tot herziening niet ontvankelijk is. De reden hiervoor is dat het verzoekschrift geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Dit betekent dat het verzoek niet kan leiden tot herziening van het eerdere arrest, en derhalve ook niet tot cassatie. De Hoge Raad heeft, na het horen van de Procureur-Generaal, besloten het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren. Deze uitspraak benadrukt het belang van het indienen van relevante en substantiële nieuwe feiten bij een verzoek tot herziening, om in aanmerking te komen voor een herbeoordeling door de Hoge Raad.