ECLI:NL:HR:2013:2094

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
13/05111
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad der Nederlanden op 20 december 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest van 12 juli 2013, met nummer 12/04312. Het verzoek was ingediend door de belanghebbende, die in deze procedure een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 2002 aanvecht, evenals de daarbij opgelegde boete. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het verzoek tot herziening niet ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat het verzoekschrift geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Hierdoor was er geen grond voor cassatie, en kon het verzoek niet leiden tot herziening van het eerdere arrest. De Hoge Raad heeft, na het horen van de Procureur-Generaal, besloten het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

20 december 2013
Nr. 13/05111
Arrest
gewezen op het verzoek van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 12 juli 2013, nr. 12/04312, ECLI:NL:HR:2013:32, betreffende een aan belanghebbende over het jaar 2002 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening

De Hoge Raad is van oordeel dat het ingediende verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt omdat het klaarblijkelijk niet tot herziening van voormeld arrest en derhalve niet tot cassatie kan leiden, aangezien het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, lid 1, van de Awb behelst.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het verzoek niet-ontvankelijk verklaren.

2.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het verzoek tot herziening niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2013.