In deze zaak heeft de Hoge Raad der Nederlanden op 20 december 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest van 12 juli 2013, met nummer 12/04312. Het verzoek was ingediend door de belanghebbende, die in deze procedure een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 2002 aanvecht, evenals de daarbij opgelegde boete. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het verzoek tot herziening niet ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat het verzoekschrift geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Hierdoor was er geen grond voor cassatie, en kon het verzoek niet leiden tot herziening van het eerdere arrest. De Hoge Raad heeft, na het horen van de Procureur-Generaal, besloten het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.