ECLI:NL:HR:2013:193

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 augustus 2013
Publicatiedatum
25 juli 2013
Zaaknummer
13/01174
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.A.C.A. Overgaauw
  • E.N. Punt
  • L.F. van Kalmthout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslagen BPM en rechtsgeldigheid van bekendmaking door inspecteur

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 augustus 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM). De Staatssecretaris van Financiën had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op zijn beurt de uitspraak van de Rechtbank te Arnhem had bevestigd. De Rechtbank had de naheffingsaanslagen vernietigd, maar de Inspecteur ging in hoger beroep. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) te weinig op aangifte voldane BPM had kunnen naheffen, omdat de registratie van de voertuigen nog niet had plaatsgevonden op het moment van de naheffingsaanslagen. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de bekendmaking van de aanslagen door de inspecteur, in plaats van door de ontvanger, geen afbreuk deed aan de rechtsgeldigheid van de aanslagen. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde verder dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

9 augustus 2013
nr. 13/01174
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 29 januari 2013, nr. 12/00440, betreffende aan
[X] V.O.F.te
[Z](hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto's en motorrijwielen.

1.Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende zijn twee naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto's en motorrijwielen opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
De Rechtbank te Arnhem (nrs. AWB 12/910 en AWB 12/912) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraken van de Inspecteur alsmede de naheffingsaanslagen vernietigd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van het middel

3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Belanghebbende heeft op 25 februari 2011 met het oog op de registratie van twee uit Duitsland afkomstige, gebruikte personenauto's (hierna: de auto's) in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) aangehouden register van opgegeven kentekens aangifte gedaan voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM).
3.1.2.
Na de ontvangst van de hiervoor bedoelde aangiften met daarin vermeld het volgens belanghebbende verschuldigde bedrag aan BPM, heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende de bedragen te laag heeft berekend en aan haar de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd.
3.1.3.
Belanghebbende heeft op 24 maart 2011 zowel de door haar in de aangiften vermelde bedragen aan BPM als de nageheven bedragen aan BPM betaald. Enkele dagen daarna heeft de Dienst Wegverkeer de auto’s geregistreerd in het hiervoor in 3.1.1 bedoelde kentekenregister en voor elke auto het in artikel 36, lid 2, van de WVW bedoelde kentekenbewijs afgegeven.
3.2.1.
Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur niet op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) te weinig op aangifte voldane BPM heeft kunnen naheffen, aangezien ten tijde van de onderhavige naheffingsaanslagen de registratie van de auto’s in het krachtens de WVW aangehouden register van opgegeven kentekens nog niet had plaatsgevonden.
3.2.2.
Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de Rechtbank terecht de vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand heeft bepaald op de werkelijke door belanghebbende in de beroepsfase gemaakte kosten, aangezien het opleggen van de naheffingsaanslagen een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid vormt waarbij op het moment van opleggen duidelijk was dat die handelwijze in rechte geen stand zou houden.
3.3.
Het middel betoogt in de eerste plaats dat het hiervoor in 3.2.1 omschreven oordeel van het Hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting van het bepaalde in artikel 20, lid 1, AWR in samenhang gelezen met artikel 6 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.
Het middel slaagt in zoverre op de gronden die zijn vermeld in onderdeel 4 van het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2013, nr. 12/00400, ECLI:NL:HR:2013:64, V-N 2013/31.17.
3.4.
Het middel richt zich in de tweede plaats tegen het hiervoor in 3.2.2 vermelde oordeel van het Hof omtrent de vastgestelde hoogte van de proceskostenveroordeling. Gelet op het hiervoor in 3.3 overwogene slaagt het middel ook in zoverre.
3.5. '
s Hofs uitspraak kan niet in stand kan blijven. Belanghebbende heeft voor de Rechtbank aangevoerd dat de naheffingsaanslagen aan haar bekend zijn gemaakt door de Inspecteur en niet, zoals artikel 8, lid 1, van de Invorderingswet 1990 voorschrijft, door de ontvanger, en dat dit tot gevolg moet hebben dat de naheffingsaanslagen worden vernietigd. Deze grief wordt verworpen op de gronden die zijn vermeld in onderdeel 6.2 van het hiervoor in 3.3 vermelde arrest.
3.6.
Uit het vorenstaande volgt dat verwijzing moet volgen voor behandeling van de overige door belanghebbende voor de Rechtbank aangevoerde grieven die de Rechtbank en het Hof onbehandeld hebben gelaten.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2013.