Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Gravenhagevan 4 december 2012, nrs. BK-11/00873 tot en met BK-11/00879, betreffende navorderingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 augustus 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) van belanghebbende over de jaren 2000 tot en met 2007. De belanghebbende had geen aangiftebiljet IB/PVV ingediend en ontving gedurende deze jaren een Zwitserse invaliditeitsuitkering. De Belastingdienst/Toeslagen had in 2006 een voorschot zorgtoeslag toegekend aan belanghebbende, maar de inspecteur was niet op de hoogte van de Zwitserse uitkering tot een gesprek in 2010. De Rechtbank te ’s-Gravenhage had eerder de navorderingsaanslagen voor het jaar 2000 vernietigd, maar het Hof had de uitspraak van de Rechtbank voor de jaren 2001 tot en met 2004 vernietigd en de navorderingsaanslagen verminderd. Belanghebbende ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelde dat de inspecteur niet verantwoordelijk was voor de informatie die de Belastingdienst/Toeslagen had, en dat er geen nieuw feit was dat de navorderingsaanslagen zou rechtvaardigen. De Hoge Raad bevestigde dat de inspecteur niet op de hoogte kon zijn van de Zwitserse uitkering, en dat de Belastingdienst/Toeslagen geen taken had met betrekking tot de heffing van IB/PVV. De overige middelen van belanghebbende werden eveneens verworpen. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.