ECLI:NL:HR:2013:1810

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
12/03309
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verzoek immateriële schadevergoeding en vernietiging uitspraak Gerechtshof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof van 25 mei 2012, die betrekking had op navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting over de jaren 1990 tot en met 2000. De belanghebbende had eerder een verzoek ingediend tot vergoeding van immateriële schade, maar het Hof had dit verzoek niet in behandeling genomen, omdat het van mening was dat de schorsing van het onderzoek ter zitting niet bedoeld was om nieuwe geschilpunten op te werpen. Dit leidde tot middel 1 in de cassatieprocedure.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte het verzoek van de belanghebbende niet had behandeld, aangezien dit verzoek vóór de sluiting van het onderzoek was ingediend. De Hoge Raad verwees naar eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het Hof de zaak opnieuw moest bekijken. De overige middelen in cassatie konden niet tot vernietiging leiden, en de Hoge Raad oordeelde dat deze geen nadere motivering vereisten.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof, maar uitsluitend voor zover het Hof had nagelaten te beslissen op het verzoek tot vergoeding van immateriële schade. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Daarnaast werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 1062 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de Hoge Raad.

Uitspraak

20 december 2013
nr. 12/03309
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Gravenhagevan 25 mei 2012, nr. BK-04/02526, betreffende de aan belanghebbende over de jaren 1990 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de over de jaren 1991 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.1.
Het Hof heeft de zaak behandeld ter zittingen van 25 februari 2011 en 11 maart 2011 en nader behandeld ter zitting van 10 januari 2012 en het onderzoek toen gesloten. Het heeft vervolgens op 25 mei 2012 uitspraak gedaan.
2.1.2.
Belanghebbende heeft vóór de sluiting van het onderzoek op 10 januari 2012 bij brief van 5 januari 2012 met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 Awb een verzoek gedaan tot vergoeding van immateriële schade en daarbij voor zover nodig verzocht het onderzoek ter zitting te heropenen. Het Hof heeft de gevraagde heropening geweigerd en de brief van belanghebbende niet tot de gedingstukken gerekend, onder meer omdat naar ’s Hofs oordeel de schorsing van het onderzoek ter zitting niet ertoe heeft gestrekt een der partijen de gelegenheid te bieden nieuwe geschilpunten op te werpen. Daartegen richt zich middel 1.
2.1.3.
Het middel slaagt. Aangezien het verzoek van belanghebbende vóór de sluiting van het onderzoek is gedaan, had het Hof daaraan niet voorbij mogen gaan (vgl. onder meer HR 12 april 2013, nr. 12/01566, ECLI:NL:HR:2013:BZ6799, BNB 2013/134).
2.2.
De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.3.
Gelet op het hiervoor in 2.1 overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met nummers 12/03305, 12/03306, 12/03309 en 12/03312 met elkaar samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover het Hof heeft nagelaten te beslissen op het verzoek tot vergoeding van immateriële schade,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 115, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een vierde van € 4248, derhalve € 1062, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2013.