Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank te Amsterdamvan 23 augustus 2012, nr. AWB 11/4450, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam. Het beroep was gericht tegen een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting, opgelegd aan belanghebbende. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende het verschuldigde griffierecht niet tijdig had betaald.
De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 28 maart 2013 per aangetekende brief gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld. Ondanks deze waarschuwing is het griffierecht niet voldaan. Vervolgens heeft de griffier op 15 mei 2013 een tweede aangetekende brief verzonden, waarin belanghebbende werd uitgenodigd om te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. Deze brief werd echter teruggezonden wegens onbestelbaarheid. Na adresverificatie is de brief opnieuw verzonden, maar belanghebbende heeft niet gereageerd.
Op basis van artikel 8:41, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheren.