Uitspraak
[X]te
[Z], België, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank te Bredavan 27 maart 2012, nr. AWB 10/5437, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de teruggaaf van dividendbelasting. De belanghebbende, een Nederlandse nationaliteit hebbende inwoner van België, had in 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij hij verzocht om teruggave van ingehouden dividendbelasting. De Rechtbank te Breda had eerder geoordeeld dat de heffing van dividendbelasting in strijd was met het recht van de Europese Unie, met name artikel 63 VWEU, omdat er een ongelijkheid bestond tussen de behandeling van binnenlandse aandeelhouders en buitenlandse aandeelhouders. De Rechtbank oordeelde dat de feitelijke belastingdruk op de dividenden voor de belanghebbende niet zwaarder was dan voor een binnenlandse aandeelhouder, en dat er geen belemmering van het vrije verkeer van kapitaal was.
In cassatie heeft de belanghebbende de oordelen van de Rechtbank bestreden, met de stelling dat de vergelijkingsmaatstaf onjuist was. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er vragen zijn over de interpretatie van het recht van de Europese Unie. De Hoge Raad heeft daarom besloten om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De vragen betreffen de vergelijking van de belastingdruk voor niet-ingezetenen en ingezetenen, en of de dividendbelasting vergeleken moet worden met de inkomstenbelasting die een ingezetene verschuldigd is over de ontvangen dividenden. De Hoge Raad heeft verdere beslissingen aangehouden totdat het Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan.