Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
10 december 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft op 10 december 2013 uitspraak gedaan in het beroep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 13 juni 2012 was gewezen. De verdachte, geboren in 1972, had geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. De Advocaat-Generaal G. Knigge concludeerde dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden in het beroep, omdat de schriftuur houdende middelen van cassatie niet tijdig was ingediend door een raadsman. De Hoge Raad oordeelde dat het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet in acht was genomen. Hierdoor kon de verdachte niet in het beroep worden ontvangen. De uitspraak werd gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting. De beslissing van de Hoge Raad was dat de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn cassatieberoep.