Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ‘s-Hertogenboschvan 9 december 2011, nr. 10/00206, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag, die door de Inspecteur was gehandhaafd. De Rechtbank te Breda verklaarde het beroep ongegrond, waarna het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Hierop heeft de belanghebbende cassatie ingesteld, waarbij twee middelen zijn voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, en de Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en vastgesteld dat het eerste middel faalt, terwijl het tweede middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest van dezelfde datum met nummer 12/00252. De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven en dat de zaak kan worden afgedaan. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de belastingheffing over de bate aan het Verenigd Koninkrijk is toegewezen, maar dat dit niet in de weg staat aan de betrokkenheid van deze bate in het wereldinkomen van Nederland, met toepassing van een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting zoals voorzien in het belastingverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof, de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur vernietigd. De navorderingsaanslag is verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 464.337, met een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting over een bedrag van € 186.425. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, en zijn de kosten voor de behandeling van de zaak voor de Rechtbank en het Hof vastgesteld. De belanghebbende heeft recht op vergoeding van griffierechten en kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.