ECLI:NL:HR:2013:1674

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
6 december 2013
Zaaknummer
12/00253
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.A.C.A. Overgaauw
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • R.J. Koopman
  • L.F. van Kalmthout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en dubbele belastingheffing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag, die door de Inspecteur was gehandhaafd. De Rechtbank te Breda verklaarde het beroep ongegrond, waarna het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Hierop heeft de belanghebbende cassatie ingesteld, waarbij twee middelen zijn voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, en de Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.

De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en vastgesteld dat het eerste middel faalt, terwijl het tweede middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest van dezelfde datum met nummer 12/00252. De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven en dat de zaak kan worden afgedaan. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de belastingheffing over de bate aan het Verenigd Koninkrijk is toegewezen, maar dat dit niet in de weg staat aan de betrokkenheid van deze bate in het wereldinkomen van Nederland, met toepassing van een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting zoals voorzien in het belastingverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk.

In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof, de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur vernietigd. De navorderingsaanslag is verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 464.337, met een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting over een bedrag van € 186.425. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, en zijn de kosten voor de behandeling van de zaak voor de Rechtbank en het Hof vastgesteld. De belanghebbende heeft recht op vergoeding van griffierechten en kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

6 december 2013
nr. 12/00253
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ‘s-Hertogenboschvan 9 december 2011, nr. 10/00206, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is over het jaar 2001 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 08/3272) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

2.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ‘s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 2 april 2013 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de middelen

3.1.
Het eerste middel faalt en tweede middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 12/00252 tussen dezelfde partijen uitgesproken arrest van de Hoge Raad.
3.2. ’
s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
De band met de werkstaat het Verenigd Koninkrijk heeft tot gevolg dat de belastingheffing over die bate aan het Verenigd Koninkrijk is toegewezen, maar staat niet eraan in de weg dat die bate op het tijdstip waarop deze wordt genoten door Nederland als woonstaat in het wereldinkomen wordt betrokken, onder toepassing van een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting zoals die is voorzien in artikel 22, lid 2, letters a en b, van het Belastingverdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk van 7 november 1980 voor dergelijke inkomsten.

4.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 12/00252 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur,
vermindert de navorderingsaanslag tot een aanslag met inachtneming van een belastbaar inkomen uit werk en woning ten bedrage van € 464.337, in dier voege dat vermindering ter voorkoming van dubbele belasting wordt berekend over een bedrag van € 186.425,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 112, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 111, derhalve in totaal € 223, en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 39,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 2832, derhalve € 1416, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1770, derhalve € 885, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1855,12 derhalve € 927,56, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 705, derhalve € 352,50, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2013.