ECLI:NL:HR:2013:1631

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
5 december 2013
Zaaknummer
13/04235
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens gebrek aan belang

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [eiser] tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag. Het hof had eerder op 7 mei 2013 een arrest gewezen in de zaak van [eiser] tegen de Stichting voor Educatie en Beroepsonderwijs Zadkine. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen en het verloop van het geding in feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 16 april 2010. De advocaat van [eiser], mr. F.A. Broersma, heeft beroep in cassatie ingesteld, maar tegen Zadkine is verstek verleend.

De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a RO, omdat [eiser] klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

In de beslissing heeft de Hoge Raad ook bepaald dat [eiser] in de kosten van het geding in cassatie wordt veroordeeld, welke aan de zijde van Zadkine op nihil zijn begroot. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth.

Uitspraak

6 december 2013
Eerste Kamer
nr. 13/04235
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. F.A. Broersma,
t e g e n
STICHTING VOOR EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS ZADKINE,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Zadkine.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 949869 CV EXPL 09-82 van de kantonrechter te Rotterdam van 16 april 2010;
b. het arrest in de zaak 200.073.337/01 van het gerechtshof Den Haag van 7 mei 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Zadkine is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkheid op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 25 oktober 2013 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3, 4 en 5).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Zadkine begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
6 december 2013.