In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1997, waarbij een verhoging van honderd procent was opgelegd. De Inspecteur verleende kwijtschelding tot vijftig procent van deze verhoging. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de bijbehorende beschikkingen, heeft de Rechtbank te Arnhem het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar alleen wat betreft de verhoging. De uitspraak van de Inspecteur werd vernietigd voor zover het de verhoging betreft, en er werd gedeeltelijke kwijtschelding verleend.
Zowel de belanghebbende als de Inspecteur gingen in hoger beroep bij het Gerechtshof. Het Hof verklaarde het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond en dat van de belanghebbende gegrond. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, en het beroep werd gegrond verklaard, maar alleen voor de verhoging. De uitspraak van de Inspecteur werd vernietigd en verdere kwijtschelding van de verhoging werd verleend.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie ingesteld, waarbij verschillende klachten werden aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad achtte ook geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar door de vice-president en twee raadsheren, met de griffier aanwezig.