In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2013 uitspraak gedaan over een cassatieberoep dat was ingesteld door een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een hoger beroep tegen een beslissing van de Rechtbank te Arnhem, die op 10 maart 2011 had geoordeeld over een besluit van het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Bommelerwaard, in het kader van de Wet werk en bijstand. De Centrale Raad van Beroep had op 2 juli 2013 uitspraak gedaan in deze kwestie, maar de Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk was.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door de belanghebbende zijn ingediend, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de klachten volgens de Hoge Raad klaarblijkelijk niet van dien aard dat zij tot cassatie kunnen leiden.
Gelet op artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, en is in het openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.