In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, die op 26 maart 2013 een beslissing heeft genomen in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Haarlem. De zaken betroffen de nummers 11/4956 AOW en 11/4957 AOW, die betrekking hadden op een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ingevolge de Algemene Ouderdomswet. Belanghebbenden hebben een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van de Centrale Raad, waarop de SVB een verweerschrift heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbenden beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de uitspraak van de Centrale Raad bevestigt.
Wat betreft de proceskosten oordeelt de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, wat betekent dat de eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2013 door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.