ECLI:NL:HR:2013:1423

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
11/05372
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van een politieambtenaar tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn bediening en de vereiste machtiging voor binnentreden

In deze zaak gaat het om de vraag of de verdachte een politieambtenaar heeft beledigd tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. De Hoge Raad oordeelt dat de politieambtenaar, [verbalisant 1], is beledigd nadat hij de woning van de verdachte was binnengetreden zonder de vereiste machtiging. Dit leidt tot de conclusie dat het oordeel van het Hof, dat de ambtenaar is beledigd 'gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening', niet naar behoren is gemotiveerd. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie, waaronder HR 29 september 2009, waarin werd vastgesteld dat het binnentreden zonder machtiging niet rechtmatig was. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 26 november 2013, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren. De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat het beroep moest worden verworpen, maar de Hoge Raad oordeelt anders met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 1.

Uitspraak

26 november 2013
Strafkamer
nr. S 11/05372
SG/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 24 november 2011, nummer 24/001076-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van feit 1, onder meer ten aanzien van het onderdeel "gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening".
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 19 december 2009 te Genemuiden, gemeente Zwartwaterland opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (brigadier bij politie IJsselland), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Je kunt niet eens jongen maken" en "teringlijders"."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 10 november 2011:
Ik heb tegen [verbalisant 1] gezegd dat hij geen jongen kan maken.
2. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de politierechter Zwolle-Lelystad d.d. 25 mei 2011:
Ik heb op 19 december 2009 tegen [verbalisant 1] gezegd dat hij geen jongen kan maken.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [verbalisant 1], zakelijk weergegeven:
Op 19 december 2009 werd op de Prinses Margrietstraat Genemuiden, binnen de gemeente Zwartwaterland, het feit gepleegd. Ik doe aangifte tegen [verdachte] van belediging van mij, als ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van mijn bediening. Ik voelde mij in mijn eer en naam aangerand, diep beledigd en op mijn ziel getrapt door de beledigingen van [verdachte].
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], zakelijk weergegeven:
[verbalisant 1], brigadier van politie IJsselland.
Wij, verbalisanten, hoorden dat [verdachte] zei: "Je kunt niet eens jongen maken". Wij, verbalisanten, zagen dat [verdachte] mij, [verbalisant 1] daarbij aankeek.
Het was alsof ik, [verbalisant 1], een klap in mijn gezicht kreeg. Ik voelde mij op mijn ziel getrapt. Wij, verbalisanten hoorden dat [verdachte] nogmaals zei: "Je kunt niet eens jongen maken". Wij zagen dat hij daarbij weer naar mij, [verbalisant 1], keek.
Ik, [verbalisant 1], voelde, mij daardoor diep gekwetst en beledigd. Ik voelde mij in mijn goede naam en eer aangetast. Het is zo dat mijn vrouw en ik, [verbalisant 1], helaas geen kinderen hebben.
Wij, verbalisanten, hoorden [verdachte] weer smalend zeggen dat ik, [verbalisant 1], geen jongen kon maken.
Wij, verbalisanten hoorden, dat [verdachte] met stemverheffing sprak en mij, [verbalisant 1] toe bleef roepen dat ik geen jongen kon maken. Wij, verbalisanten, hoorden dat [verdachte] ons daarbij uitschold voor teringlijders."
2.2.3.
Naar aanleiding van een verweer heeft het Hof het volgende overwogen:
"Het hof stelt voorop dat door de feitelijke situering van garage en woonhuis niet zonder meer buiten iedere twijfel kan worden gesteld dat de garage onderdeel uitmaakte van de woning. Het hof begrijpt dat de garage los stond van de woning en dat woning en garage verbonden werden door een soort kantoorruimte. Het hof zal er bij hetgeen volgt zekerheidshalve vanuit gaan dat de garage als onderdeel van de woning beschouwd diende te worden. Geconcludeerd moet dan worden dat er een machtiging binnentreden vereist was en de toestemming door verdachte van relatieve waarde was door de onjuiste voorlichting op dit punt door de verbalisant, namelijk dat er geen machtiging vereist zou zijn. Die machtiging was naar het oordeel van het hof wel degelijk vereist. Bij die stand van zaken stelt het hof vast dat er bij het binnentreden sprake was van een onherstelbaar vormverzuim."
2.3.
Op grond van 's Hofs hiervoor weergegeven vaststellingen moet het ervoor worden gehouden dat de belediging van de politieambtenaar [verbalisant 1] heeft plaatsgevonden nadat deze de woning van de verdachte was binnengetreden zonder te beschikken over de daartoe vereiste machtiging. Dit brengt mee dat, mede in aanmerking genomen dat - anders dan in bijvoorbeeld HR 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ2795, NJ 2009/500 - niet blijkt dat dit binnentreden is geschied in opdracht van een tot het geven van die opdracht bevoegde meerdere, 's Hofs oordeel dat de genoemde ambtenaar is beledigd "gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening", niet naar behoren is gemotiveerd (vgl. HR 18 april 1978, NJ 1978/364). De bewezenverklaring van feit 1 is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.4.
Het middel slaagt in zoverre.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 november 2013.