Uitspraak
[X]te
[Z], België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Hertogenboschvan 7 december 2012, nr. 11/00437, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een inwoner van België die in 2008 in Nederland werkzaam was voor twee werkgevers, [A] en [B]. De Belastingdienst legde een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen op, die na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. De Rechtbank te Breda verklaarde het beroep ongegrond, maar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch vernietigde deze uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waardoor de aanslag werd verminderd. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelde dat de belastingheffing door Nederland op basis van artikel 15 van het Verdrag Nederland-België rechtmatig was. Het Hof had geoordeeld dat de belanghebbende haar dienstbetrekkingen geheel in Nederland had vervuld, wat leidde tot de conclusie dat Nederland heffingsrecht had over het salaris dat de belanghebbende had ontvangen. De Hoge Raad bevestigde dat de belastingheffing in Nederland van toepassing was, maar dat voor de werkzaamheden die in België waren verricht, Nederland geen heffingsrecht had. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Rechtbank, en verminderde de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.227.
De Hoge Raad oordeelde verder dat de Staatssecretaris van Financiën de kosten van het geding in cassatie moest vergoeden aan de belanghebbende, vastgesteld op € 1888 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 22 november 2013.