De bestreden uitspraak houdt omtrent de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, voor zover voor de beoordeling van het negende, het tiende en het elfde middel van belang, onder het opschrift "Bewijsvoering" het volgende in:
"Het hof grondt zijn overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
De bewijsmiddelen zijn in het navolgende in voetnoten vermeld. Terwille van de leesbaarheid is ervan afgezien om deze telkens ampel te omschrijven. Volstaan is met vermelding van de documentcode, dan wel de laatste drie tekens van het proces-verbaalnummer (bijvoorbeeld ZD1 voor [procesverbaalnummer 1509/2005/1513-ZD1) als gehanteerd in het dossier en op de rugzijden van de ordners. Een en ander tenzij het om niet uit de ordners afkomstige stukken gaat. Voorts gaat het telkens, tenzij anders vermeld, om een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door een of meer daartoe bevoegde persoon/personen, dan wel om een ander geschrift.
Motivering van de op te leggen maatregel
Het hof zal bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel het Rapport SFO d.d. 12 april 2007 tot uitgangspunt nemen.
Ontnemingsperiode
Zoals in het voorgaande reeds uiteengezet is bij het Rapport SFO uitgegaan van een zogenaamde uitgebreide kasopstelling. Voor de daarbij over een bepaalde periode te maken vergelijking van legale financiële middelen (inkomsten en begin- en eindsaldi van bekend vermogen) enerzijds en gedane uitgaven anderzijds, is door de rechtbank, conform het Rapport SFO, 24 maart 2005, zijnde datum van de aanhouding van de veroordeelde, als einddatum en is 1 januari 2002 als begindatum gekozen, dit laatste kort gezegd omdat in de jaren voorafgaand aan de aanhouding van veroordeelde op diverse plaatsen een hennepkwekerij was aangetroffen, ten aanzien waarvan verband met de veroordeelde gelegd leek te kunnen worden en voorts omdat in 2002 een vennootschap was opgericht waarmee de veroordeelde nauwe banden, ook in financieel opzicht, leek te hebben en waarvan vermoed werd dat de veroordeelde deze gebruikte om wederrechtelijk verkregen vermogen wit te wassen.
(...)
Betrokkenheid veroordeelde bij [A]
Aangezien bij meerdere van de in het Rapport SFO en in het vonnis benoemde, aan veroordeelde toegerekende contante uitgaven een verband bestaat of gesuggereerd wordt met [A], zal het hof, alvorens in te gaan op de beschikbare financiële middelen en gedane contante uitgaven, eerst bezien of het hof, evenals de rechtbank, van oordeel is dat de betrokkenheid van veroordeelde bij [A] groter is dan hij wil doen voorkomen.
Het hof stelt vast dat uit onderzoek bij de Kamer van Koophandel is gebleken dat [A] op 6 mei 2002 is opgericht door [betrokkene 1] en [betrokkene 2]; dat [betrokkene 1] daarbij werd vertegenwoordigd door zijn moeder, [betrokkene 3]; dat [betrokkene 2] benoemd werd tot directeur; dat [betrokkene 3] op 3 juni 2003 werd ingeschreven als gevolmachtigde en op 2 september 2003 weer werd uitgeschreven; dat op 10 maart 2004 [betrokkene 2] werd uitgeschreven als directeur en [betrokkene 3] als directeur werd ingeschreven
De veroordeelde stelt zich op het standpunt dat [A] niet en ook niet mede op zijn instigatie is opgericht, dat hij evenmin feitelijk leiding gaf aan de bedrijfsvoering van [A] doch slechts als hulpkracht op projecten attendeerde en verbouwingen begeleidde en dat hij daarin ook geen gelden investeerde. De vennootschap is op 6 mei 2002 opgericht door [betrokkene 1], zijnde de toen nog minderjarige zoon van veroordeelde's vriendin [betrokkene 3] en door [betrokkene 2], welke twee personen de bedoeling hadden om onroerend goed in de B.V. onder te brengen als "appeltje voor de dorst" voor haar zoon respectievelijk zijn dochter. Het enige verband tussen de veroordeelde en de vennootschap zou zijn dat hij een relatie had met [betrokkene 3] en [betrokkene 2] al jaren kende.
Het hof acht deze stellingen niet houdbaar. Er zijn vele feiten en omstandigheden aan te wijzen die daarmee niet zijn te rijmen, zoals de volgende omstandigheden, die de rechtbank deels ook reeds heeft benoemd:
- Toen [A] werd verhoord naar aanleiding van de in één van haar panden, de [a-straat 1], aangetroffen hennepkwekerij, vertegenwoordigde de veroordeelde naar eigen zeggen [A]. Ook verklaarde hij belast te zijn met de aankoop, verkoop en het beheer van panden, feitelijk de belangrijkste activiteiten van [A]".
- Met betrekking tot de eerste etage van dat pand had de veroordeelde een huurcontract namens [A] ondertekend.
- In de administratie van [A] zijn allerlei brieven aangetroffen, waaruit de nauwe betrokkenheid van veroordeelde bij [A] blijkt. Zo zijn er offertes gericht aan [A], t.a.v. [betrokkene 3] onder vermelding van het mobiele telefoonnummer van de veroordeelde, terwijl een brief d.d. 12 oktober 2004 van een Adviesbureau begint met: "Namens mijn cliënt, [betrokkene], h.o.d.n. [A] B.V., eigenaar van bovenvermeld pent-house".
- [betrokkene 4], directeur van het bouwbedrijf dat verbouwingen uitvoerde aan vele panden van [A], heeft als getuige verklaard dat opdrachten werden gegeven door de veroordeelde, dat hij vrijwel uitsluitend met de veroordeelde zaken heeft gedaan en dat de veroordeelde handelde namens [A].
- De veroordeelde heeft tweemaal een vergunningsaanvraag ingediend namens [A] voor de [a-straat 2].
- Een document, getiteld "Overeenkomst" waarin de ondergetekenden [betrokkene] veroordeelde en [betrokkene 2] verklaren dat voor de lening van € 50.000,— aan de B.V. [A] door [betrokkene 2] een zelfde bedrag tegen 10% zal worden belegd.
- De veroordeelde werkte voor de B.V. zonder daarvoor betaald te krijgen.
Voorts acht het hof nog van belang dat [betrokkene 3] verklaard heeft geen verstand te hebben van onroerend goed, hetgeen bevestigd wordt door [betrokkene 2], alsmede dat [betrokkene 1] verklaard heeft dat hij zich niet bemoeide met de B.V. en dat hij niet wist wat er in de B.V. omgaat. Tenslotte neemt het hof nog in aanmerking dat de mede-oprichter [betrokkene 2], die vanaf het begin ook enig directeur van de B.V. was tot september 2004 en toen werd opgevolgd door [betrokkene 3], heeft verklaard dat hij geen zeggenschap had in de B.V. en geen zicht had op de administratie; dat hij alleen bemoeienis heeft gehad met de verbouwing van het vervolgens door hem aan de B.V. verkochte pand aan de [b-straat], alsmede dat hij wel bij de notaris heeft getekend voor de aankopen van de panden aan de [a-straat], de [c-straat] en [d-straat] maar dat hij zich er voor de rest niet mee heeft bemoeid. Genoemde panden waren aangekocht op instigatie van de veroordeelde en de onderhandelingen waren door de veroordeelde, respectievelijk door een vriend van hem, [betrokkene 5] geheten, gevoerd.
Nu blijkens deze verklaringen geen van de personen die betrokken waren bij de oprichting en/of daarna op papier een leidinggevende functie in de vennootschap hadden, zich in werkelijkheid met het reilen en zeilen van de onderneming bezig hield en de veroordeelde dat nu juist wel deed, moet er met de opstellers van het Rapport
SFO en met de rechtbank vanuit worden gegaan dat de veroordeelde wel degelijk feitelijk leiding gaf aan [A] en daarin ook gelden investeerde.
De voor uitgaven beschikbare financiële middelen
Volgens het Rapport SFO was er over de in aanmerking genomen periode beschikbaar voor het doen van uitgaven een bedrag van EUR 29.847,73. Dit bedrag was samengesteld uit een beginsaldo contant en giraal geld ad EUR 929,65, vermeerderd met legale ontvangsten ad EUR 36.480,32 en verminderd met eindsaldo contant en giraal geld ad EUR 7.562,67. De rechtbank heeft deze bedragen overgenomen.
Zijdens de veroordeelde is daar wel tegenin gebracht dat zijn legale inkomsten hoger waren dan in het Rapport SFO gesteld, want dat hij alleen al aan een verbouwing voor [betrokkene 5] op Ibiza circa EUR 35.000,-- heeft verdiend, hetgeen [betrokkene 5] volgens veroordeelde zou kunnen bevestigen. In zijn verhoren bij de politie en bij de rechter-commissaris heeft [betrokkene 5] hierover evenwel niets verklaard en de veroordeelde heeft nagelaten [betrokkene 5] andermaal als getuige voor te brengen. Ook anderszins heeft hij deze s telling op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
De contante uitgaven
Het hof zal thans de in het financiële rapport opgevoerde uitgaven van de veroordeelde en hetgeen daartegen door en namens hem is aangevoerd bespreken, met dien verstande dat de posten die in eerste aanleg door de rechtbank bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel buiten beschouwing zijn gelaten en waarop door het openbaar ministerie in de memorie van antwoord niet is teruggekomen, door het hof onbesproken worden gelaten.
Blijkens de eisvermindering in hoger beroep heeft het openbaar ministerie kennelijk in zoverre in het vonnis berust. Immers, de eis van het openbaar ministerie in hoger beroep terzake van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is blijkens de memorie van antwoord en het requisitoir verminderd tot:
*EUR 459.335,64, zijnde het door de rechtbank vastgestelde bedrag,
plus
*EUR 162.861,68 betreffende "de Wassenaarse partij", plus
*EUR 6.207,-- wegens vervolgrendement.
Het hof ziet geen aanleiding voor een ambtshalve beoordeling van de door de rechtbank niet in aanmerking genomen posten
(...)
Vacuümapparatuur
In de fouillering van de verdachte is een factuur voor een bedrag van EUR 4.760,- aangetroffen van het bedrijf Bonnewits d.d. 22 maart 2005, geadresseerd aan [C]. Onderzoek heeft uitgewezen dat deze factuur contant is voldaan. Hij betreft onder meer twee vacuümmachines. In het Rapport SFO en in het vonnis is dit bedrag als een contante uitgave van veroordeelde in de berekening meegenomen.
De veroordeelde heeft eerder - zie conclusie van antwoord – erkend dat hij deze aankoop en contante betaling heeft gedaan en ook dat één van de genoemde vacuümmachines naar de hennep-inpakkerij is gebracht. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij toegegeven dat dit ook voor de tweede vacuümmachine gold en voorts dat zijn eerdere stelling dat het factuurbedrag voor rekening van Beachclub Friends is gekomen in strijd was met de waarheid.
Evenals de rechtbank neemt het hof derhalve dit bedrag van EUR 4.760,-- in aanmerking als door de veroordeelde gedane contante uitgave.
Aankoop verdovende middelen
In het Rapport SFO is ervan uitgegaan dat de partijen verdovende middelen die zijn aangetroffen op de [e-straat 1] te Rijswijk en de [f-straat] te Wassenaar door de veroordeelde contant waren betaald bij levering. De rechtbank heeft dit ten aanzien van de Rijswijkse partij niet overgenomen. Daarin heeft het openbaar ministerie berust. Wat betreft de Wassenaarse partij heeft de rechtbank aannemelijk geoordeeld dat dit voor wat betreft de helft van de kostprijs daarvan wel voldoende aannemelijk is. Tegen dit oordeel is in hoger beroep zowel door de veroordeelde als door het openbaar ministerie bezwaar gemaakt. De veroordeelde stelt zich op het standpunt dat hij zelf niet handelde in verdovende middelen, doch deze enkel inpakte en dus ook niet uit eigen middelen heeft betaald. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat - zo niettemin wordt aangenomen dat de aldaar aangetroffen verdovende middelen door de veroordeelde zijn ingekocht - dit nog niet betekent dat hij deze voor zich zelf heeft ingekocht en ook niet dat hij deze dan ook al direct bij aflevering heeft betaald. Uit het voorhanden hebben van die verdovende middelen op zich zelf kan dit niet blijken.
Het openbaar ministerie daarentegen acht aannemelijk dat de Wassenaarse partij volledig is betaald en wel door de veroordeelde. Het merkt daarbij op dat uit tapgesprekken wel blijkt van een samenwerkingsverband maar niet van een samenwerkingsverband van de veroordeelde met een medefinancier, eerder van een meester/knecht-verband.
Het hof stelt op grond van het vonnis in de strafzaak, waartegen geen appel is ingesteld, vast dat de veroordeelde tezamen met tenminste één ander heeft gepoogd hennep en marihuana uit Nederland uit te voeren, dat de veroordeelde een hoeveelheid van de aangetroffen partij hennep/marihuana heeft aangekocht en dat hij onderhandelingen heeft gevoerd over de levering en de prijs daarvan. Gelet hierop, alsmede op het feit dat de veroordeelde slechts over één andere persoon als financier rept, alsmede omdat niet aannemelijk is geworden dat de aangetroffen partij op de pof is geleverd noch dat deze via een bankoverschrijving is betaald, acht het hof aannemelijk dat veroordeelde de helft van de aankoopprijs van deze partij betaald heeft en dat dit in contanten is geschied. Het hof volgt ook overigens de berekening van de rechtbank en de daarbij gehanteerde aankoopprijzen, nu daartegen overigens door de veroordeelde noch door het openbaar ministerie bezwaar is gemaakt en nu het hof die ook redelijk acht.
Aldus zal het hof ervan uitgaan dat veroordeelde te dezer zake een bedrag van EUR 162.861,68 (= EUR 2.370,--x 68 plus EUR 1.701,68 x 1,5) in contanten heeft uitgegeven.
Erfenis
Onder deze noemer wordt in het Rapport SFO een tweetal posten bij de berekening betrokken, betreffende bedragen die door [betrokkene 1] aan [A] zouden zijn betaald en die volgens de verdediging afkomstig zouden zijn uit een aan [betrokkene 1] opgekomen erfenis van zijn in 1989 overleden vader, maar welke betalingen volgens het openbaar ministerie contante betalingen door de veroordeelde betreffen.
In de eerste plaats betreft het een bedrag van EUR 9.000,--, dat bij de oprichting van [A] B.V. op haar rekening diende te worden gestort door [betrokkene 1].
In de tweede plaats betref t het hier een bedrag van EUR 85.508,—, uitmakende het totaal van kasstortingen, die volgens een in de administratie van [A] aangetroffen overzicht in de periode 2002 tot en met 2004 aan [A] zijn gedaan. Dit bedrag is als schuld op korte termijn ook op de balans per 31 december 2004 vermeld voor de rekening-courantverhouding met [betrokkene 1].
Het hof hecht geen geloof aan de stellingen van de veroordeelde, inhoudende dat deze bedragen zijn betaald uit een aan [betrokkene 1] opgekomen erfenis van zijn in 1989 overleden vader, welke erfenis sedertdien door de grootvader van [betrokkene 1], vader van [betrokkene 3], zou zijn beheerd tot aan diens overlijden in 2006. Van die erfenis ontbreekt ieder schriftelijk spoor, zoals een testament, een successie-aangifte, een verklaring van erfrecht. Alleen [betrokkene 3], accountant [betrokkene 6] en [betrokkene 1] hebben verklaard over het bestaan van die erfenis, maar geen van hen - de erfgenaam [betrokkene 1] zelve niet, noch zijn moeder [betrokkene 3] noch accountant [betrokkene 6] - heeft kunnen verklaren hoe groot die erfenis was. Ook is door niemand verklaard waaruit die erfenis bestond of waar de bestanddelen ervan zich bevonden.
Bovendien zijn de stellingen van de veroordeelde en verklaringen van [betrokkene 1] over betalingen uit de erfenis in tegenspraak met andere verklaringen, blijkens het navolgende. Zo zou [betrokkene 1], volgens de veroordeelde en volgens [betrokkene 1], het bovengenoemde bedrag van 9.000,- hebben geleend van een broer van veroordeelde,[betrokkene 7], en zou [betrokkene 1] dit geld snel nadien contant aan [betrokkene 7] hebben terugbetaald van geld uit genoemde erfenis. Uit onderzoek is gebleken dat op de bankrekening van [A] op 30 april 2002 EUR 9.000,-- is gestort door [betrokkene 7], broer van veroordeelde, maar als getuige gehoord verklaarde hij dat hij dit op verzoek van de veroordeelde had gedaan en dat de veroordeelde hem dit bedrag een half jaar later contant heeft terugbetaald.
Voorts heeft [betrokkene 1] verklaard over een bedrag van EUR 10.000,-- zijnde de aankoopprijs van een BMW, welk bedrag volgens de verklaring van [betrokkene 1] door hem contant aan de garage zou zijn betaald uit de erfenis, maar waarover de leverancier heeft verklaard dat de veroordeelde deze auto van hem heeft gekocht en dit bedrag contant aan hem heeft betaald. Ook hier blijkt uit dat de verklaringen over betalingen door [betrokkene 1] uit de erfenis niet betrouwbaar zijn. Die bedrag van EUR 10.000,-- is overigens in het Rapport SFO niet in de berekening meegenomen, zodat het hof dit verder ook buiten beschouwing laat.
Gelet op het bovenstaande en op het feit dat [betrokkene 1] zich in het geheel niet met [A] bezig hield acht het hof het aannemelijk dat de contante betalingen van EUR 9.000,-- en EUR 85.508,-- door de veroordeelde zijn gedaan.
(...)
Resumerend:
Gelet op het voorgaande leidt de vergelijking van beschikbare legale financiële middelen met de gedane contante uitgaven in de genoemde periode tot de volgende opstelling en uitkomst.
Uitgaven:
Levensonderhoud EUR 24.667,50
Recreatie 4.909,--
Boot 3.428,90
Range Rover 3.000,--
Jeep Cherokee 60.666,84
Landrover Discovery 39.893,06
Volvo 2.750,--
[D] 8.000,--
Aggregaat 10.500,--
Vacuümmachines c a . 4.760,--
Aankoop verdovende middelen 162.861,68
"Erfenis [betrokkene 1]" 94.508,—
----------------- (+
419.944,98
Beschikbare financiële middelen 29.847,73
----------------- (-
Verschil EUR 390.097,25