Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
12 november 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, nevenzittingsplaats Arnhem, van 21 juli 2011, betreffende een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene, geboren in 1957, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. B.P. de Boer. De waarnemend Advocaat-Generaal J. Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 12 november 2013 uitspraak gedaan, waarbij het beroep is verworpen.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit is het gevolg van het feit dat er meer dan twee jaren zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Ondanks deze overschrijding heeft de Hoge Raad geoordeeld dat dit niet leidt tot cassatie. De compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn zal worden toegepast in de hoofdzaak, die samenhangt met deze ontnemingszaak.
De Hoge Raad heeft verder geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enige rechtsgevolg te verbinden. De Hoge Raad volstaat met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, zonder verdere motivering. De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep wordt verworpen, en dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.