ECLI:NL:HR:2013:1151

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 november 2013
Publicatiedatum
12 november 2013
Zaaknummer
11/05412
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermindering van gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, nevenzittingsplaats Arnhem, van 21 juli 2011. De verdachte, geboren in 1957, had beroep in cassatie ingesteld, waarbij mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, middelen van cassatie had voorgesteld. De waarnemend Advocaat-Generaal J. Wortel concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad beoordeelde de middelen en oordeelde dat deze niet tot cassatie konden leiden, aangezien zij geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling opriepen, zoals vereist door artikel 81, eerste lid, van het Reglement op de Rechtsvordering (RO).

Echter, de Hoge Raad constateerde dat er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) met zich meebracht. Dit leidde tot de conclusie dat de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, verminderd diende te worden.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De nieuwe straf werd vastgesteld op elf maanden en twee weken, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het beroep werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van overschrijding daarvan voor de opgelegde straffen.

Uitspraak

12 november 2013
Strafkamer
nr. S 11/05412
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, nevenzittingsplaats Arnhem, van 21 juli 2011, nummer 24/001706-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal J. Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

4.Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze elf maanden en twee weken, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 november 2013.