ECLI:NL:HR:2013:1112

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
12/02265
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een uitspraak inzake poging tot moord met voorbedachte raad

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van poging tot moord op zijn echtgenote, waarbij hij haar met een hamer en een paraplu had aangevallen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak en oordeelt dat het oordeel van het Hof over de voorbedachte raad onvoldoende gemotiveerd is. De Hoge Raad stelt dat voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn besluit en niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij de vaststelling van voorbedachte raad, vooral wanneer de bewijsvoering niet eenduidig is.

Uitspraak

5 november 2013
Strafkamer
nr. 12/02265
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 maart 2012, nummer 22/002385-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde, meer in het bijzonder het "met voorbedachten rade" handelen, niet zonder meer uit de gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 15 juni 2009, te Hengstdijk, in de gemeente Hulst, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [betrokkene 1] (zijnde zijn, verdachtes echtgenote) van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, [betrokkene 1] met een (vuist)hamer meermalen, op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
en
hij op 15 juni 2009, te Hengstdijk, in de gemeente Hulst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [betrokkene 1] (zijnde zijn, verdachtes echtgenote) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, [betrokkene 1] de keel heeft dichtgeknepen en in een wurggreep heeft genomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. hij op 15 juni 2009, te Hengstdijk, in de gemeente Hulst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [betrokkene 1] (zijnde zijn, verdachtes echtgenote) van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, [betrokkene 1], terwijl zij (ernstig) aan het hoofd verwond was, tweehandig met kracht met een paraplu tegen haar hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij op 15 juni 2009, te Hengstdijk, in de gemeente Hulst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [betrokkene 1] (zijnde zijn, verdachtes echtgenote) van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, [betrokkene 1] met een scherp (afgebroken) deel van een paraplu, in de hals/nek en in een (boven)arm en in de rug heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
De bewezenverklaring steunt op de bewijsvoering zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.3 en 4.4.
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaarde "voorbedachte raad" in die bewijsvoering het volgende overwogen:
"Het hof is op grond van voornoemde gang van zaken van oordeel dat de verdachte met voorbedachten rade en na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld. Hij heeft op meerdere momenten gedurende de periode van de hierboven beschreven feiten en omstandigheden de tijd gehad zich te beraden op het genomen besluit zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven."
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963).
2.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is vooropgesteld met betrekking tot mogelijke contra-indicaties, is het oordeel van het Hof dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 november 2013.